Watersnoodramp 1953 Reimerswaal

Watersnoodramp 1953

image/svg+xml

Watersnoodramp 1953 in Oost Zuid-Bveland (nu gemeente Reimerswaal)

O Bronzen stem, wat doet ge ons melden,
Zo midden in de nacht?
Welk onheil doet ge nu verkonden?
Uw sombere klank klinkt als een klacht!
Is ’t oorlog, brand- ge doet ons beven
Of heeft de dijk het soms begeven…??

Uit: gedenkboek van de watersnood in Oost-Zuid-Beveland 1953

Watersnoodramp 1953, de oorzaken

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 overstroomden tijdens de Watersnoodramp grote delen van Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. 

Op zaterdag 31 januari begon het hevig te stormen. Weerkundigen hadden de avond daarvoor al voorspeld dat er vanuit Schotland wind met orkaankracht op Nederland afkwam en waarschuwden voor gevaarlijk hoog water. In het begin leek er niet zoveel aan de hand, het stormde eigenlijk helemaal nog niet zo hard. Maar in de loop van zaterdag groeide de storm uit tot een orkaan op de Noordzee. Het bijzondere van deze storm was dat hij ook nog eens heel lang duurde, zo’n 23 uur lang. Al die tijd joeg de wind uit het noordwesten de Noordzee in.

Als je de kaart van de Noordzee bekijkt, zul je zien dat deze zee de vorm van een trechter heeft, bovenaan breed en bij het Nauw van Calais, heel smal. Tijdens die lange storm van eind januari 1953 werd het water uit het brede deel in het Noorden, door de storm naar het smalle gedeelte in het Zuiden gestuwd.

Rilland-Bath-145-blz-21-rechter-foto-zonder-onderschrift_edited

Springtij

Naast de orkaan die over de Noordzee raasde, was het ook nog eens springtij. Over de hele wereld hebben zeeën en oceanen te maken met eb en vloed. We noemen dit getijden. Eb en vloed ontstaan doordat de zon en de maan aan de oceanen ‘trekken’. Als zon, maan en aarde in één lijn staan, is het springtij. Het water komt dan extra hoog. Springtij komt eens in de vijftien dagen voor. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 was het springtij. Gelukkig niet zo hoog om een grote rol te spelen, want anders was de ramp nog veel groter geweest. De extra verhoging van het water was maar 19 centimeter. Veertien dagen later werd een verhoging van 63 centimeter verwacht!
De voortdurende storm zorgden voor extreem hoog water. Het water stond die nacht gemiddeld drie meter hoger dan normaal. Daar waren de dijken niet tegen bestand.

De dijken

Nederland had in 1953 net de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) achter de rug. In die vijf jaar dat het oorlog was en de jaren er na, was er weinig gedaan aan het onderhoud van de dijken. Ook waren er nog veel dijken die niet echt sterk waren. Deze dijken waren al heel lang niet verstevigd. Bovendien waren de dijken veel lager dan dat ze tegenwoordig zijn.

Gebrekkige communicatie

Tegenwoordig heeft iedereen telefoon in huis en hebben veel mensen e-mail en mobiele telefoon. Je kunt op ieder moment van de dag contact met elkaar zoeken en met elkaar praten zoals via WhatsApp. In 1953 waren er maar heel weinig mensen die thuis telefoon hadden. Televisie en internet bestonden toen nog niet. Veel mensen hadden wel een radio, maar de radio-uitzendingen stopten in die tijd na middernacht. Men waarschuwde via de post per telegram voor storm en gevaarlijk hoog water, maar dit waarschuwingstelegram bereikte eigenlijk niet zoveel bewoners, omdat op zaterdagnacht (zoals altijd) veel postkantoren in het rampgebied gesloten waren.

Dat betekent dat er maar weinig mogelijkheden waren om de bewoners te waarschuwen. Omdat de mensen ook helemaal niet begrepen dat de situatie zo gevaarlijk was, ging men gewoon door met het dagelijkse leven. De bewoners gingen gewoon slapen. Pas na middernacht werd duidelijk dat de situatie wel eens heel gevaarlijk kon worden. Men probeerde de bevolking te waarschuwen met een brandweersirene of met het luiden van de kerkklokken. Maar als er storm rondom het huis loeit, hoor je daar natuurlijk niet zoveel van. In sommige dorpen werd de politie of de brandweer ingezet om mensen te waarschuwen. Maar voor de mensen die op afgelegen plaatsen woonden kwam de waarschuwing dan ook vaak te laat.

Colofon watersnoodramp

Oorspronkelijk “Speurtocht naar de Ramp”, lesbrief.
Oorspronkelijke teksten en illustraties: Gerard de Fouw, John van Haver, Bart van Leerdam, Jan Geensen, Mirjam Louisse, Piet de Wild
Herziening en aanpassing voor Reimerswaal: I.M. van Loo 2023
Foto’s: collectie I.M. van Loo, Gemeentearchief Reimerswaal, Watersnoodmuseum Ouwerkerk.

boek-boven-water

I. Flameling, Hoog water 50 jaar na de watersnood
Den Haag, 2003
I.M. van Loo, C. van den Bovenkamp en M. Sinke: Boven water, de watersnoodramp van 1953 in de Oost-Zuid-Beveland in woord en beeld. Krabbendijke, 2005

C. Philipse, L.N. Huysman-Griep, M.A. Allewijn, H. Bos, W.A. Verbeek: Gedenkboek van de watersnood in Oost-Zuid-Beveland Krabbendijke, 1953

image/svg+xml
image/svg+xml

De dag van de watersnoodramp, zaterdag 31 januari in het gehele rampgebied

Het was zaterdag 31 januari 1953. In het hele land wapperden vlaggen in de harde wind; prinses Beatrix werd vijftien jaar. Verder was het een heel gewone dag. Het stormde hard, maar dat gebeurde wel vaker. ’s Middags zagen de mensen op de dijk of in de havens dat er iets vreemds aan de hand was; bij eb zakte het water nauwelijks. Het water bleef net zo hoog staan als bij vloed. Veel mensen gingen even aan zee kijken hoe hoog het water stond. Maar niemand maakte zich echt ongerust. De dijken hadden het immers altijd gehouden. Om vier uur ’s middags werd de veerdienst tussen Kruiningen en Perkpolder gestaakt. Door het extreem hoge water stonden de aanlegsteigers aan beide kanten van de Westerschelde onder water.

Avond

De mensen luisterden ’s avonds naar een speciaal radioprogramma ter ere van de verjaardag van de prinses. Men hoorde op het nieuws dat tussen Engeland en Ierland de Britse veerboot Princess Victoria was vergaan, meer dan honderd mensen verdronken bij deze ramp. Op zee verkeerden vele schepen in moeilijkheden. Maar de mensen voelden zich veilig achter de dijken en de meesten gingen ’s avonds dan ook rustig slapen. Op sommige plaatsen waren er bewoners met bange voorgevoelens. In Rotterdam waarschuwde de politie dat er tegen zes uur zondagochtend zeer hoog water wordt verwacht. En in Oude Tonge moest de sluismeester de vloeddeuren sluiten hoewel het laag water was.

Het ging mis

In Stavenisse en andere dorpen werden vloedplanken gezet bij de haveningangen. Om middernacht gingen de radiozenders in (toen) Hilversum uit de lucht. Het laatste nieuwsbulletin werd om elf uur uitgezonden. De storm raasde maar door en het water bleef maar stijgen. Rond twee uur ’s nachts ging het mis. Op vele plaatsen sloegen golven over de dijken. Die konden de kracht van het water niet aan en overal in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland brak de ene na de andere dijk door. Op 93 plaatsen ontstonden zogenaamde stroomgaten, waar het water bij vloed het land instroomde en bij eb weer terug in zee. Veel mensen werden verrast in hun slaap. Sommigen hadden nog de tijd om naar boven te vluchten naar de zolder of ze klommen op de daken. Ze konden daar niets anders doen dan afwachten. Alles wat los en vast zit werd meegesleurd door het kolkende water.

De bewoners op de zolders hadden nagenoeg niets om te eten en te drinken. Als er een dijk brak, stortte het water met zoveel geweld over het land en de dorpen dat hele huizen werden meegesleurd in de polders. Mensen probeerden zich aan stukken van een dak of aan bomen en telefoonpalen vast te klampen. Soms lukte dat, maar het water was steenkoud en na verloop van tijd lukte het velen niet meer zich vast te houden en verdronken.

image/svg+xml
image/svg+xml

De volgende ochtend, zondag 1 februari

Toen het zondagochtend licht werd, zagen de mensen dat het land één grote watervlakte was geworden. Alleen de daken van huizen en boerderijen en de toppen van bomen staken nog boven het water uit. Overal zaten mensen op zolder te wachten op hulp. Ze hadden geen voedsel, geen goede plaats om te slapen en ze waren natuurlijk bang dat hun huis alsnog zou instorten. Angstig wachtten ze de volgende vloed af. Heel langzaam kwamen de reddingsacties op gang. In het begin waren het gewone mensen die probeerden anderen te redden. Vissermannen uit o.a. Zierikzee en Yerseke voeren met hun vissersboten door de gaten in de dijken in de polders om mensen te redden.

Vooral op de zolders van verafgelegen boerderijen zaten mensen; die lang moesten wachten omdat er niet genoeg boten waren om ze te redden. Grootschalige, gecoördineerde reddingsacties lieten nog op zich wachten. Op zondagmiddag werd het weer vloed. Opnieuw kwam het water tot aan de zolders. Omdat vele dijken kapot waren, kon het water ongestoord de polders binnenstromen. Bij de tweede vloed stortten ook nog veel huizen in. Vele mensen moesten nog een nacht op de koude zolder zitten. Er verdronken alsnog veel mensen.

Als je foto’s bekijkt van de Watersnoodramp lijkt het net of het wel meevalt. Je ziet huizen onder water staan, maar de zee ziet er op de foto’s heel kalm uit. Je denkt misschien: “konden die mensen niet gewoon wegzwemmen?”. Bedenk dan dat er ’s nachts, toen de ene na de andere dijk brak, nauwelijks foto’s zijn gemaakt. Bovendien was het midden in de winter, dus was het water veel te koud om te zwemmen, dodelijk door onderkoeling, en er stond heel vaak een enorme stroom.

image/svg+xml

Evacuatie en hulp van de Watersnoodramp slachtoffers

De eerste hulpverleners

Er waren mensen die direct hulp kwamen bieden. Met gevaar voor eigen leven probeerden ze in al in de rampnacht zoveel als mogelijk personen te redden. Met touwen om hun middel waden of zwommen ze door het ijskoude water naar half-ingestorte huizen. Anderen liepen over bergen wrakhout om hun dorpsgenoten te bereiken, of men probeerde vlotten te maken om zo mensen uit hun huizen te kunnen halen. De redders voeren met roeiboten langs huizen om te kijken of er nog mensen op zolders zaten. De harde wind en de kou bemoeilijkten de reddingspogingen.

Vissers

Ook Vissers uit Urk en Wieringen kwamen helpen met hun vissersschepen (kotters). Een deel van die vissersvloot was in Zeeland gestationeerd. Zij gingen redden in het rampgebied en vroegen via de radio om hulp. Hulp kwam er in de vorm van rubberboten, medicijnen, drinkwater of voedsel. Ook vissersschepen uit Katwijk, IJmuiden, Scheveningen, Volendam en niet te vergeten Yerseke en Zierikzee kwamen met hun bemanning hulp verlenen.

Militairen

Op zondagmorgen werden alle militairen in Nederland opgeroepen. Twaalf duizend militairen boden hulp in het rampgebied. Zij hebben duizenden mensen gered; later hielpen zij ook bij het dichtmaken van de dijken en bij de evacuatie van de mensen. Amerikaanse, Engelse en Belgische militairen schoten te hulp met hun helikopters, want Nederland bezat zelf maar één Sikorsky. Ze gebruikten stukken dijk als landingsbaan. De helikopters hadden het voordeel dat zij overal konden komen. Ze daalden neer bij bomen en daken die verzakten, speurden door vensters van huizen naar overlevenden. Zij haalden met touwen en touwladders mensen van daken en zolders, vervoerden gewonden op brancards. Zij brachten geneesmiddelen, artsen, voedsel en drinkwater. Met behulp van rubberboten, vletten en DUKW’s (=amfibievoertuig, kon zowel varen als rijden) werden ook vele mensen gered. Om aan hun redders te laten zien dat ze nog op zolders zaten, bonden mensen soms lakens aan een stok en hingen die uit het raam.

Droppings

Er was een groot gebrek aan water en voedsel. Op dinsdag 3 februari vonden overal op droge plaatsen droppings plaats. Vliegtuigen en helikopters gooiden zandzakken, rubberboten, lieslaarzen, voedsel (onder andere veertigduizend broden) en drinkwater naar beneden.

Inzamelingen

Veel mensen raakten alles kwijt, hun huis, het meubilair, geld, kleren, speelgoed. Meteen na de ramp werd een rampenfonds ingesteld om geld in te zamelen. Er werd ruim 140 miljoen gulden (=ongeveer 63 miljoen euro) gestort in het fonds. Voor die tijd was dat heel veel geld. Vanuit de hele wereld zond men hulpgoederen (kleding, huisraad, linnengoed en voedsel). Het Rode Kruis was ondertussen ook al begonnen met het inzamelen van goederen voor de gedupeerde van de Watersnoodramp.

Evacuatie

Sommige mensen vluchtten hun huis uit naar hoger gelegen plaatsen. Daar moesten ze natuurlijk worden opgevangen. Dit gebeurde in gemeentehuizen, cafés, dorpshuizen of op andere plaatsen waar genoeg ruimte was. Anderen werden uit hun huizen gered en met bootjes of helikopters naar veiliger plaatsen gebracht. Maar de mensen konden niet op deze opvangplaatsen blijven. Daar was nauwelijks ruimte om te slapen. Er was te weinig water en voedsel. Bovendien was het erg ongezond om veel mensen op een kluitje te laten zitten onder slechte hygiënische omstandigheden. Er zouden dan gemakkelijk besmettelijke ziekten kunnen uitbreken. Daarom moesten alle bewoners worden geëvacueerd. Evacueren betekent dat mensen uit hun eigen woonplaats ergens anders moesten worden ondergebracht.

In Rotterdam en Den Bosch werden veel mensen opgevangen. Maar eerst moesten de mensen vanuit de getroffen gebieden daarheen worden gebracht. Dat was een taak van het Rode Kruis. De lange reis in overvolle binnenvaartschepen was geen pretje. De mensen hadden vaak twee nachten niet geslapen. Ze hadden honger en waren nog steeds bang. Iedereen was vreselijk ongerust over het lot van familie en vrienden. Vanuit de opvangplaatsen werden de geëvacueerden ondergebracht bij gastgezinnen overal in het land. Je had geluk als je terecht kon bij familie. Anderen kwamen terecht bij wildvreemden. Sommigen woonden maandenlang bij vreemden in huis. De kinderen gingen dan naar school in een vreemde stad.

Noodtoestand

In het rampgebied werd de noodtoestand uitgeroepen. Dat betekende dat je niet overal kon gaan en staan waar je wilde. De avondklok werd ingesteld. Dit betekende dat je ’s avonds niet naar buiten mocht. Om in het rampgebied te komen had je een vergunning nodig; dit was om diefstal tegen te gaan. Als je bij je eigen huis wilde gaan kijken, moest er altijd een politieagent mee. Politieagenten vanuit het hele land kwamen de verlaten woningen bewaken. Toch bleven er helaas dieven na de Watersnoodramp in het rampgebied actief.

Slachtoffers Watersnoodramp

Er zijn 1798 mensen om het leven gekomen; in Zeeland 873 personen, in Zuid-Holland 686, in Noord-Brabant 254 en elders in het land 22. 1683 lichamen werden gevonden, 144 van de verdronken personen werden nooit gevonden. Ten gevolge van de Watersnoodramp verloren vele kinderen hun ouders. Er waren talloze gewonden en zieken. In sommige dorpen waren honderden slachtoffers te betreuren.

Het zwaarst getroffen waren Oude Tonge op het eiland Goeree-Overflakkee (305 doden), Stavenisse op Tholen (156 doden) en Nieuwerkerk op Schouwen-Duiveland (293 doden). 72.000 mensen moesten tijdelijk ergens anders worden ondergebracht. Meer dan 47.000 huizen, scholen, kerken en andere gebouwen werden beschadigd. Er verdronken 20.000 koeien, 12.000 varkens, 165.000 stuks pluimvee, 1750 koeien en 2750 stuks kleinvee, zoals schapen en geiten.

image/svg+xml
image/svg+xml

Weer terug

Meteen na de Watersnoodramp begon Rijkswaterstaat met het herstellen van een aantal dijken. Iedereen werd opgetrommeld om mee te helpen. Het leek een bijna onmogelijke opgave om de 93 stroomgaten en 400 bressen zo snel mogelijk te herstellen. Maar het lukte om een deel van de dijken vrij snel na de ramp te dichten.

Men herstelde de dijken met allerlei materiaal zoals zandzakken, schepen die men in het gat liet zinken, stortsteen en caissons. Bij Kruiningen werd het laatste dijkgat, in de Veerhaven op 24 juli 1953 met een grote Ax-caisson gedicht. Het laatste gat in de dijk, bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland werd op 6 november 1953, negen maanden na 1 februari, gedicht. Het water dat er bij eb en vloed twee keer per dag doorheen stroomde, had het gat steeds groter en dieper gemaakt. Het sluiten van dit laatste gat was een gedenkwaardige gebeurtenis, waarbij koningin Juliana aanwezig was. Toen de laatste caisson op zijn plaats lag loeiden alle scheepshoorns van de schepen in de buurt. De volgende dag hesen veel mensen de vlag om deze belangrijke gebeurtenis te vieren. In de 4 caissons van het sluitgat bij Ouwerkerk is tegenwoordig het Watersnoodmuseum gevestigd. Hier vind je veel informatie over de Watersnoodramp van 1953.

Schoonmaken

Toen de dijken weer enigszins waren hersteld en het water was weggepompt, konden de mensen beginnen met schoonmaken. Probeer je maar eens voor te stellen hoe een huis er van binnen uitziet als negen maanden lang het zeewater er vrij spel heeft gehad. Het land zag eruit alsof het de zeebodem was. Planten, struiken en bomen waren doodgegaan door het zoute water. In de huizen lag een dikke laag modder. Alles was bezaaid met schelpen en zeewier. Overal zaten zeepokken op. Het zag er hopeloos uit, maar toch begonnen speciale schoonmaakploegen met schoonmaken.

Zodra een straat was schoongemaakt, kregen de bewoners bericht dat ze weer terug konden komen naar hun huizen. Soms moest er aan de huizen zelf ook nog veel worden gedaan. Het zoute water was doorgedrongen in de muren en het pleisterwerk liet los. Nu, na 55 jaar, zit het zout nog steeds in de muren. Deze huizen worden waterhuizen genoemd. Iedereen kreeg geld en goederen om zijn huis op te knappen. Dit werd geregeld door Rampschadebureaus die werden geïnstalleerd in de dorpen. Wrakhout en rommel moesten worden opgeruimd. Huizen en gebouwen moesten worden schoongemaakt. Dit schoonmaken noemde men “modderen” en de personen die schoonmaakten behoorden tot de zogenaamde “modderploegen”.

image/svg+xml

Deltawerken

Voor de Watersnoodramp had men al plannen bedacht om Zuidwest Nederland beter te kunnen beschermen tegen stormvloeden. Men wilde na de Ramp Nederland zo snel mogelijk veiliger maken voor volgende stormvloeden. Meteen na de Watersnoodramp, op 18 februari 1953, benoemde de toenmalige minister Algera van Verkeer en Waterstaat een groep van deskundigen: deze groep noemde men de “Deltacommissie”. Deze commissie moest onderzoeken wat er het beste kon gebeuren.

Een belangrijke vraag die de Deltacommissie moest beantwoorden was hoe hoog de dijken moesten zijn om te voorkomen dat bij een volgende stormvloed het land weer zou overstromen. De commissie bepaalde dat de dijken vijf meter boven NAP (Normaal Amsterdams Peil)
moesten zijn. Dit noemde men Deltahoogte. Het gevolg was dat veel dijken, dammen en duinen moesten worden verhoogd.

Een ander belangrijk besluit van de commissie was dat men de kust van Nederland wilde verkorten door de zeearmen af te sluiten. Want aan het eind van deze zeearmen hadden de ergste overstromingen plaatsgevonden. Bij de gevolgen voor natuur en milieu stond men niet stil. Er was haast bij. Het ging immers om de veiligheid van duizenden mensen. Het hele plan noemde men het Deltaplan of de Deltawerken.
Op 5 november 1957 kwam er een zogenaamde Deltawet. In deze wet stond dat de zeegaten Haringvliet, Brouwershavensegat, Oosterschelde, Veersegat en Zandkreek moesten worden afgesloten.

image/svg+xml
image/svg+xml

Wat gebeurde er in de dorpen tijdens en na de Watersnoodramp

Rilland-Bath

Zaterdagnacht om half vier werd burgemeester De Goffau opgebeld door Jan Walrave uit Bath met de mededeling dat het water over de dijk liep. De burgemeester waarschuwde de commandant van de brandweer.

H. de Hartog riep zijn mannen op. De gemeentebode P.J. Dansen kreeg opdracht de noodklok de luiden, terwijl de sirene van de brandweer de bewoners moest overtuigen dat er gevaar dreigde. Er werd een autobus startklaar gezet om de bevolking uit Bath te kunnen evacueren. Omstreeks kwart voor vier viel de elektrische stroom uit. Tien minuten over vier vertrokken de burgemeester en de brandweercommandant samen met taxichauffeur P. van Hoek. De autobusondernemer J. Leenderse volgde met een bus.

Bij de driesprong in Bath ontmoetten zij opzichter Cysouw. Aangezien er steeds meer water kwam en omdat de bus niet zonder gevaar kon draaien, besloot men dat de burgemeester en de brandweercommandant, gewapend met een brandend zaklicht, elk aan de zijde van de weg zouden gaan lopen om het chauffeurs van de bus en auto het mogelijk te maken, achteruit te rijden tot aan de Krukweg. Vervolgens wilden de mannen proberen via de korte Vierde Weg over de dijk naar Bath terug te gaan om te zien of de bewoners zo bereikt konden worden. Er werd langzaam gereden en opzichter Cysouw volgde met de motor.

Burgemeester

Het gezelschap was nog nauwelijks halverwege Bath en de hofstede Oosthof, toen de dijk bij Bath doorbrak en het water zich met woest geweld in de polder stortte. De Hartog en Van Hoek lukte het nog in de bus te komen, maar Cysouw en de burgemeester konden niet terugkomen in de bus. Het lukte hen nog wel zich vast te klampen aan een boompje, maar het water kwam met zo’n enorme kracht aanzetten, dat zij door de woedende golven werden meegesleurd en verdronken. Het water bereikte in een minimum van tijd het dorp en intussen was ook de dijk bij de Derde Weg doorgebroken en ook daar stortte een muur van water zich over het land. Binnen een mum van tijd stond het water meer dan een halve meter hoog in de huizen.

Tientallen mensen die buiten het dorp woonden hadden het alarm niet gehoord en sliepen gewoon door. Toen ze wakker werden, zaten ze opgesloten op zolder, zonder vuur, licht, water en voedsel. In de Völckerpolder speelde zich een drama af. De vijf kinderen Nijsse, die geprobeerd hadden het vee los te snijden, werden door het water meegesleurd en konden het woonhuis niet meer bereiken en verdronken. In de vroege ochtend waren zowel de Zimmermanpolder, als de Reygersbergse polder en de Anna Mariapolder onder water gelopen. In Rilland-Bath verdronken 12 mensen.

Evacuatie na Watersnoodramp

Tegen de middag werden uit achttien huizen in de Völckerpolder door militairen van het vliegveld Hoogerheide de bewoners uit hun huizen gehaald. In sommige huizen moest een gat in dak worden gehakt, om de bewoners uit hun benarde positie te halen. Om half twee in de middag werden De Hartog, Leendertse en Van Hoek, die nog steeds in en op de bus bij Bath zaten gered met een roeiboot. De bevolking van Bath werd geëvacueerd en met bussen naar Bergen op Zoom vervoerd. De vloed kwam echter met hernieuwde kracht opzetten. Hier en daar steeg het water meer dan twee en halve meter. In de late avond slaagden militairen erin de bewoners van een paar boerderijen te redden, maar pas de volgende morgen kon op grote schaal met het reddingswerk worden begonnen.

Bij eb kon men ook met wagens het dorp bereiken. Vliegtuigen cirkelden laag over de watervlakte en speurden naar in nood verkerende mensen. Men kreeg hulp van het Rode Kruis en militairen. Dinsdag laat in de middag was de evacuatie voltooid en begon men met het redden van het vee. Ook landbouwwerktuigen en auto’s werden zo snel mogelijk geborgen. Om mogelijke diefstal te voorkomen werd de politie versterkt en werd er een strenge controle ingesteld. Niemand mocht zich nog zonder schriftelijke vergunning in het noodgebied ophouden. In het kantoor van de Bathpolder werd een noodsecretarie ingericht en een nood- post- en telefoonkantoor.

Werkzaamheden

De werkzaamheden om een groot gat in de dijk bij Bath, dat wel honderd meter breed was, met veel moeite te dichten begonnen. Het zou tot april duren voordat het gat weer gesloten was. Er werd een oud schip aangekocht, waarmee het gat werd geblokkeerd. Vier sleepboten die de boot naar het gat moesten slepen, lieten hun sirenes loeien toen dat was gelukt. Duizenden zandzakken en stenen werden in het gat gegooid om de dijk te dichten. Verscheidene gemeenten trokken zich het lot aan van Rilland-Bath en adopteerden deze gemeenten. Zij hielpen de openbare gebouwen schoonmaken, vuilnis opruimen, riolen schoonmaken etc. Op 23 maart 1963 bracht koningin Juliana een bezoek aan de gemeente.

image/svg+xml

Krabbendijke (Oostdijk en Gawege)

Krabbendijke werd in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 volkomen verrast door de watersnoodramp. Men waande zich veilig achter de dijken.

Havenmeester Wagenaar werd echter wel steeds ongeruster gedurende de dag omdat de waterstand abnormaal hoog was. De havenmeester besloot dan ook allerlei veiligheidsmaatregelen te nemen bij de haven. Hij waarschuwde diverse mensen zoals de burgemeester en de politie dat het niet goed ging. Ook waarschuwde hij de bewoners van de Oostpolder dat er een ramp ging gebeuren.

De bewoners van de Roelshoek hebben onder leiding van de havenmeester met grond gevulde zakken naar de dijk van de Oostpolder gesleept en in de gaten gestopt, terwijl het water zich over hen heen stortte. Zo kon de Oostpolder behouden blijven. Ondertussen hoorde men dat Oostdijk, gelegen in de polder van Kruiningen en de polder van Waarde, door het water werd overstroomd. Op het moment dat de dijk van de polder van Kruiningen bezweek, reed de chauffeur van de AMZ, P. van den Berge, die bij de veerhaven was gevlucht, met grote snelheid de Lavendeldijk op. Door aanhoudend te claxonneren lukte het hem om de mensen die aan de dijk woonden te waarschuwen voor het naderende gevaar.

Oostdijk

Ook waarschuwde hij de mensen aan de Tweede Vlietweg. Nog geen half uur later begon het water de woningen binnen te lopen. Sommigen dachten dat het niet zo’n vaart zou lopen en brachten zich in veiligheid op de bovenverdieping. Maar even later kwam er een vloedgolf van bijna twee meter hoog en daarbij verdronken mensen die waren achtergebleven in hun woningen. Pas bij het aanbreken van de ochtend, kon worden begonnen met het redden van de achtergebleven bewoners.

De weinige boten die Krabbendijke rijk was, werden naar Oostdijk vervoerd. Visser L. van Iwaarden slaagde er in, en later anderen, om de achtergebleven mensen uit hun woningen te redden. In de loop van de dag bezweek ook nog de Lavendeldijk tegenover de Christelijke school, waar een gat van 50 meter breed in de dijk ontstond. Een derde van alle woningen in Oostdijk werd verwoest door het water. 6 mensen verdronken in Oostdijk.

Gawege

Op 1 februari bezweek de Kadijk tussen Kruiningen en Waarde en liep de polder van Waarde vol. In deze polder lag het gehucht Gawege. Gelukkig had men dit zien aankomen en konden de bewoners zich allemaal in veiligheid brengen. Ondertussen stroomden de evacués uit Waarde, Oostdijk, Gawege en Rilland-Bath het dorp binnen. Krabbendijke was over het land praktisch niet meer te bereiken. Het gemeentehuis van Krabbendijke werd ingericht als coördinatie-centrum. (Later werden de gemeentebesturen van Waarde en Krabbendijke hier ondergebracht, en ook de polderbesturen, de politie, een militaire radiopost, de administratie van het dijkwerk en een evacuatiebureau.)

Op woensdag 4 februari begon er een harde wind te waaien uit noord-westelijke richting, die het water in de polder van Kruiningen hoog opstuwde. Deze opstuwing was zo hoog dat in de avond van deze dag de Nieuwlandse-binnendijk over een lengte van 100 meter overliep. De Nieuwelandepolder kwam onder water te staan. Iedereen sloeg de schrik om het hart, omdat het dorp Krabbendijke tot die tijd nog niet was overstroomd. Het dorp was aan alle kanten ingesloten door het water. In de nacht van 4 op 5 februari werd besloten om vrouwen, kinderen en bejaarden te evacueren omdat het gevaar te groot werd. De mannen van het dorp bleven achter. Gelukkig kon men door verhoging van de Nieuwlandse-binnendijk een ramp voorkomen.

Op 23 maart kreeg het dorp Koninklijk bezoek. Hare Majesteit Koningin Juliana bracht een bezoek aan de zwaar getroffen buurtschap Oostdijk. Pas op 15 april mochten de bewoners terugkeren naar hun dorp.

image/svg+xml
image/svg+xml

Waarde

Ook in Waarde ging het overgrote deel van de bevolking rustig naar bed. Eén bewoner van de Havendijk was echter niet zo gerust en waarschuwde zijn zoon die vervolgens de burgemeester en de dijkgraaf waarschuwde.

Om half drie was de situatie al zeer kritiek. De bewoners van dijk waren al naar een veilige plaats vertrokken. De bewoners van de Westveerpolder werden om 3 uur ’s nachts gewaarschuwd om de polder de verlaten. De coupure in de Westveerdijk werd gesloten. De hele nacht waren mannen met gevaar voor eigen leven bezig de dijken te controleren. Het was eigenlijk een onmogelijk karwei, want huizenhoge golven sloegen over de dijk en op de Havendijk spoelden zelfs de keien weg. Het water bleef maar stijgen en liep het lager gelegen achterland in. Men besloot de bewoners te waarschuwen door middel van een sirene.

De mensen verzamelden zich op de dijk. Het gevaar leek te wijken, maar rond vijf uur brak plotseling met razend geweld de zeedijk van de Westveerpolder door. Men probeerde het gat te dichten. Ondertussen kwamen er berichten dat de polder van Kruiningen was overstroomd. Op vele plaatsen waren de dijken beschadigd. Men besloot de bevolking naar Krabbendijke te evacueren omdat het gevaar te groot werd. Om half vijf brak de Kadijk, die al was afgebrokkeld door het watergeweld. Vijftien personen probeerden nog met een vrachtauto Krabbendijke te bereiken. Dit ging alleen nog maar via de Weelweg. Op een paar plaatsen stond al zoveel water dat er geen verschil meer was te zien tussen weg en sloot.

Gevaar

Met groot gevaar lukte het nog net het dorp uit te komen, al stond er bij de Weel zo’n razende stroom, dat de chauffeur slechts met grote moeite het stuur kon houden. Achter deze vrachtwagen heeft de 31-jarige Jan Wisse nog geprobeerd per fiets Waarde te verlaten. Hij is hierbij verdronken. Omstreeks zeven uur was de gehele gemeente Waarde overstroomd. In het dorp waren nog 65 personen aanwezig. Op donderdag 5 februari werden de laatste personen geëvacueerd.

Waarde zal nog maanden door water worden geteisterd. Het dorp mocht je alleen in met een vergunning van de burgemeester, want Waarde was verboden gebied geworden. Deze maatregel werd genomen om zoveel mogelijk de eigendommen van de bevolking te beschermen. Zo’n tocht naar het dorp viel niet mee. Men ging over de dijken naar de Havenstraat en kon dan per roeiboot of ook wel per kano verder. Vanaf 6 februari gingen drie schippers uit Yerseke met hun boot varen. Hiermee werden passagiers, huishoudelijke goederen en landbouwwerktuigen vervoerd. Als men door Waarde voer kwam met onder de indruk van de chaos die het water had aangericht. Bloeiende boomgaarden stonden in het water. Tegen de dijken lag een enorme hoeveelheid wrakhout e.d. Overal dreef dit rond en vormde een gevaar voor de gebouwen. Begin maart werd een aanvang gemaakt met het bergen ervan.

image/svg+xml

Hansweert-Oost

Hansweert bestond uit twee gedeelten, die werden gescheiden door het kanaal door Zuid-Beveland. Hansweert-Oost, aan de Kruiningse kant, was het kleinste gedeelte.

In 1953 waren veel van de bewoners van Hansweert-Oost werkzaam op en rond de sluizen. Er was zelfs een straat onder aan de Kanaaldijk, waar speciaal voor het douanepersoneel een paar huizenblokken waren gebouwd, de “Put” genaamd. Er was in Hansweert-Oost tot 1953 een rooms-katholiek schippersinternaat gevestigd, Maria-Oord. In het internaat woonden een kleine honderd schipperskinderen. De kinderen kregen behalve onderdak ook onderwijs.

In de rampnacht hebben de inwoners van het dorp elkaar kunnen waarschuwen, zodat er die nacht niemand verdronk. Het grootste gedeelte van de bewoners vluchtte naar de sluizen en de Kanaaldijk. Degenen die niet gewaarschuwd waren, werden later met bootjes van de daken of zolders gered en naar hoger gelegen plaatsen gebracht. Binnenschippers die met hun schepen voor de sluis lagen, kwamen al in de rampnacht in actie met roeibootjes. Later kwam er ook redding van vissers uit Yerseke en mensen die aan de westzijde van het kanaal woonden evenals uit Wemeldinge.

Vanaf een drooggebleven stukje Hansweertsestraatweg, de oprit naar de sluizen (de zogenaamde Opril) werden er reddingstochten uitgevoerd per boot naar Kruiningen. Hansweert-Oost heeft gedurende het voorjaar en het grootste gedeelte van de zomer van 1953 onder invloed van eb en vloed gestaan. Het werd tweemaal per dag overspoeld door de Westerschelde. Door de getijstroming bezweken een aantal woningen; andere woningen werden ernstig aangetast door het zoute water. Daarom werden er later veel woningen vervangen. Er werd zelfs een hele straat gesloopt, de Julianastraat. De huizen van deze straat waren onherstelbaar beschadigd.

Hansweert

In Hansweert aan de westzijde is de situatie kritiek geweest. De Westerscheldedijk ten zuiden van de dorpskom, de Werfdijk, hield het maar net in de rampnacht.

Het water sloeg over deze dijk, waardoor er aan de binnenzijde van de dijk over een grote lengte veel schade ontstond. Omdat het dorp direct aan de Westerschelde lag en omdat er een binnendijk rondom het dorp lag, zouden de gevolgen van het doorbreken van de Werfdijk voor het dorp rampzalig zijn geweest. Hansweert zou in zeer korte tijd onder water hebben gestaan. Er werden mensen geëvacueerd, de inwoners die bleven verhuisden naar de hoogste verdiepingen in hun woningen of gingen naar de hoogste gebouwen binnen het dorp.

Tussen de zeewering van de buitenhaven en de bebouwing van de Werfdijk was een coupure. Deze coupure was op tijd gesloten, maar bleek niet voldoende waterdicht te zijn. In het gedeelte onder aan de Werfdijk en een paar straten langs het kanaal kwam hierdoor water te staan (zo’n 20 centimeter hoog) Met man en macht werd geprobeerd de Werfdijk met zandzakken te versterken. De werkers aan de dijk merkten dat het waterpeil ineens sterk daalde. Door grote gaten die in de zeedijk bij Kruiningen ontstonden, zakte het zeewaterpeil bij Hansweert. Hierdoor nam de druk op de Werfdijk af, waardoor de situatie voor Hansweert minder kritisch werd. Hansweert bleef dan ook voor een groot onheil gespaard.

image/svg+xml

Kruiningen

Rond half drie ’s nachts luidden in Kruiningen beide torenklokken om de bewoners te waarschuwen voor het water.

Bij de Veerhaven van Kruiningen werd de vloeddeur in de coupure niet op tijd gesloten, waardoor het gehele veerplateau inclusief de dijken, door een enorme doorbraak werd vernield. Doordat in de westelijke havendam een gat was geslagen, kregen de golven vrij spel. Na het ontstaan van het gat in de dijk liepen het Veerplein en de havendijken razendsnel onder en spoelden de dijken weg. De brandweer probeerde de bevolking te alarmeren door het luiden van de klok.

Mensen uit het dorp hebben geprobeerd om te gaan helpen, maar zij moesten terugvluchten omdat het water zo snel steeg. Bij de doorbraak van de dijk ontstond een hele sterke stroming. Hierdoor werden de veerboot “ de Willemsdorp” en de complete reservesteiger de polder ingesleurd. De vloedgolf, hoog en krachtig genoeg om de veerboot een paar kilometer drijvende te houden, sleurde alles op zijn weg mee. Vermoedelijk heeft de veerboot ook nog enkele huizen geramd. Aan de Polderweg verdronken dertien mensen en een aantal boerderijen en huizen gingen in de golven ten onder. Ook het binnenvaartschip “Capella” dat in de Veerhaven lag afgemeerd werd van zijn ligplaats geslagen en met een enorme kracht tegen het viaduct in de Veerweg geslagen.

Dijkdoorbraken

Naast de Veerhaven ontstonden nog twee volledige dijkdoorbraken in de Westerscheldedijk. Eén ten westen van de Veerhaven aan het eind van de Sandeeweg en één ten oosten van de Veerhaven bij de Polderweg (Den Inkel). De plaatsen van de drie doorbraken staan in de volksmond ook nu nog bekend als eerste, tweede, derde gat; Sandeeweg, Veerhaven, Den Inkel. In het dorp werden velen door de overstroming verrast en hadden geen kans tegen het snel stijgende water. Veel inwoners zaten geïsoleerd in hun huizen. Wie woonde in een lager gebouwd huis of woonde op een laag gelegen plaats, moest noodgedwongen op het dak vluchten, omdat het water zo hoog kwam. Mensen in de polder die zich veilig waanden na de eerste stormvloed, konden zich niet meer in veiligheid brengen. De tweede stormvloed, op zondagmiddag 1 februari, vernielde veel gebouwen en er verdronken nog meer mensen.

Eerste dagen

De eerste dagen werd er met man en macht gewerkt om de binnendijken te versterken. De dreiging bleef bestaan dat de tot dan toe droog gebleven polders alsnog zouden overstromen. Het opruimen van de kadavers die aan de binnendijken kwamen aangespoeld, was een enorm karwei. Toen de achtergebleven inwoners beseften dat het dorp voor langere tijd onder water zou staan, waren ze gedwongen naar andere plaatsen te vertrekken. Van de brandweer, de politie en de posterijen bleven personeelsleden op het dorp achter. Er werden diverse bootjes ter beschikking gesteld, zodat bij hoogwater het nodige transport van mensen en middelen kon plaatsvinden. Het Amerikaanse leger zette amfibievoertuigen (DUKW’s) in.

De militairen brachten ook hulpgoederen mee. Vanuit heel Nederland en ook uit andere landen kwam hulp. Apeldoorn adopteerde Kruiningen en stuurde mensen, goederen en geld. Zweden schonk aan Kruiningen enkele houten woningen. De landbouw had ook veel schade opgelopen, want de grond was door het zoute water niet meer te gebruiken. Men herstelde de grond door deze te behandelen met gips. Op 24 juli 1953 werd het laatste stroomgat ter plaatse van de Veerhaven gesloten. De dijken waren voorlopig hersteld In Kruiningen verdronken 58 personen tengevolge van de watersnoodramp.

image/svg+xml

Yerseke

’s Nachts werd iedereen wakker gemaakt ; de brandweer reed door het dorp en waarschuwde de bewoners dat het extreem hoog water was.

De oesterputten liepen vol en de dijk bij de haven dreigde door te breken, evenals de dijk bij de Dam (waar nu het strandje is). In de haven probeerde men de muur te verstevigen omdat deze wankelde. Op de Dam werd met zeilen en zandzakken de dijk verstevigd omdat daar een scheur in kwam. Er spoelden golven over de muurtjes van de haven. Het water liep de Burenpolder in. Mensen werden uit de polder geëvacueerd en naar het dorp gestuurd. Opeens zakte het water, terwijl het nog vloed was. Later bleek dit een gevolg te zijn van dijkdoorbraken elders aan de Oosterschelde.

Vissers

De eerste berichten kwamen binnen dat in Kruiningen de hele polder onder water stond. De geruchten gingen dat mensen op zolders en daken zaten, dat boerderijen en arbeidershuisjes in de polder waren weggespoeld. In Yerseke kwam de hulp op gang. Bijna iedereen was nog wakker en met man en macht werden bootjes op vrachtwagens gelaten en naar de Zanddijk gebracht. Vandaar uit ging men de polder in om te helpen. Vissers uit Yerseke hielpen met hun vissersvaartuigen mensen te redden; ze voeren met hun schepen door de bressen van de dijken om in de polders mensen uit hun benarde positie te helpen.

image/svg+xml
Copyright Tourist Shop Yerseke 2024 | Sitemap | Privacy Policy | Realisatie: Steketee Online